1. Home
  2. Translation in context
  3. Dutch-German
  4. 'dit

Translation of "'dit" in German

0.010 sec.

Examples of using "'dit" in a sentence and their german translations:

- Gebruik dit.
- Gebruik dit!

Nimm das hier!

- Produceer dit!
- Maak dit!

Erzeuge das!

- Maak dit!
- Creëer dit!

Erzeuge das!

- Dit is voldoende.
- Dit is genoeg.
- Dit volstaat.

Das wird genügen.

- Wil je dit?
- Wilt u dit?
- Willen jullie dit?

Du willst das hier?

- Denk jij dit?
- Denkt u dit?
- Denken jullie dit?

Ist es das, was du denkst?

- Wist jij dit?
- Wist u dit?
- Wisten jullie dit?

- Wusstest du das?
- Hast du das gewusst?
- Wussten Sie das?
- Haben Sie das gewusst?
- Wusstet ihr das?
- Habt ihr das gewusst?

- Zie je dit?
- Zien jullie dit?
- Ziet u dit?

Siehst du das?

Dit betekent voedsel. Dit betekent energie.

Das bedeutet Nahrung. Das bedeutet Energie.

Dit is anders. Dit is interessant.

Das ist jetzt etwas anderes. Das ist interessant.

- Hoeveel is dit?
- Hoeveel kost dit?

Was kostet das?

- Dit is eten.
- Dit is voedsel.

- Dies ist Essen.
- Dies ist Nahrung.
- Es ist Nahrung.

- Is dit cool?
- Is dit gaaf?

Ist das cool?

- Doet dit zeer?
- Doet dit pijn?

Tut das weh?

- Waarvoor dient dit?
- Waartoe dient dit?

Wozu dient das?

- Dit is ondraaglijk.
- Dit is ontoelaatbaar.

Das kann man nicht tolerieren.

- Is dit van belang?
- Telt dit?

Zählt das?

- Dit is makkelijk.
- Dit is eenvoudig.

- Das ist einfach.
- Das ist leicht.

Dit jaar...

Dieses Jahr

Probeer dit.

Probier mal!

Gebruik dit!

- Nimm das hier!
- Nehmen Sie das hier!

Voel dit.

Fühl mal.

Onderteken dit.

- Unterschreiben Sie das.
- Unterschreib das.

Hou dit.

Behalte das!

Check dit.

Überprüfen Sie das.

Draag dit.

Trag das.

Gebruik dit.

Benutze das!

Pak dit.

Schnapp dir das.

Past dit?

- Passt das?
- Passt der?
- Passt die?

Drink dit!

Trink das!

Repareer dit.

- Beheben Sie das.
- Behebe das.
- Repariere das.
- Reparieren Sie das.

Lees dit.

Lies das hier.

Ruik dit.

Riech mal.

Onthoud dit!

Merk dir das!

- Dit is uw sleutel.
- Dit is jouw sleutel.
- Dit is jullie sleutel.
- Dit is je sleutel.

Das ist dein Schlüssel.

- Ga jij dit gebruiken?
- Ga je dit gebruiken?
- Gaat u dit gebruiken?
- Gaan jullie dit gebruiken?

- Wirst du das verwenden?
- Wirst du das benutzen?

- Waarom is dit gebeurd?
- Waarom gebeurde dit?

Warum ist das passiert?

- Hoe noem je dit?
- Hoe heet dit?

- Wie nennst du das?
- Wie nennt man das?
- Wie bezeichnest du das?

- Dit ei ruikt slecht.
- Dit ei stinkt.

- Dieses Ei stinkt.
- Dieses Ei riecht schlecht.

- Ik vind dit ergerlijk.
- Dit ergert me.

Das ärgert mich.

- Dit is zinloos.
- Dit heeft geen zin.

Das ist sinnlos.

- Wanneer gebeurde dit?
- Wanneer is dit gebeurd?

- Wann ist das geschehen?
- Wann ist das passiert?
- Wann ist das vorgefallen?

- Probeer dit maar eens.
- Proef dit eens.

Probier das mal.

- Waarom doe je dit?
- Waarom doet u dit?
- Waarom doen jullie dit?

- Warum tust du das?
- Warum machst du das?
- Warum machen Sie das?
- Wieso machst du das?

- Is dit jouw wijn?
- Is dit uw wijn?
- Is dit jullie wijn?

- Ist das dein Wein?
- Ist das Ihr Wein?
- Ist das euer Wein?

- Dit is uw wijn.
- Dit is jouw wijn.
- Dit is jullie wijn.

Dies ist dein Wein.

- Je hebt dit nodig.
- U heeft dit nodig.
- Jullie hebben dit nodig.

Du brauchst das.

- Dit is jouw slaapkamer.
- Dit is uw slaapkamer.
- Dit is jullie slaapkamer.

- Dies ist dein Schlafzimmer.
- Dies ist euer Schlafzimmer.
- Dieses ist Ihr Schlafzimmer.

- Is dit jouw pen?
- Is dit uw pen?
- Is dit jullie pen?

Ist das dein Kugelschreiber?

- Dit is haar hond.
- Dit is zijn hond.
- Dit is uw hond.

Das ist Ihr Hund.

- Dit boek is nagelnieuw.
- Dit boek is splinternieuw.
- Dit boek is gloednieuw.

Dieses Buch ist ganz neu.

- Ken je dit liedje?
- Kent u dit liedje?
- Kennen jullie dit liedje?

- Kennst du das Lied?
- Kennst du dieses Lied?

- Dit was zeer moeilijk.
- Dit was heel moeilijk.
- Dit was erg moeilijk.

- Das war sehr schwer.
- Das war sehr schwierig.

- Ga jij dit gebruiken?
- Ga je dit gebruiken?
- Gaan jullie dit gebruiken?

Wirst du das verwenden?

- Dit is waanzin.
- Dat is waanzin.
- Dit is gekkenwerk.
- Dit is krankzinnig.

Das ist Wahnsinn.

- Is dit een bloem?
- Dit is een bloem?

- Ist das eine Blume?
- Dies ist eine Blume?

- Is dit uw familie?
- Is dit jouw familie?

Ist das deine Familie?

- Dit zijn tranen van blijdschap.
- Dit zijn vreugdetranen.

Das sind Freudentränen.

- Kan ik dit houden?
- Mag ik dit houden?

Kann ich das behalten?

- Dit is mijn penis.
- Dit is mijn piemel.

Das ist mein Schwanz.

- Is dit jouw woordenboek?
- Is dit uw woordenboek?

- Ist das dein Wörterbuch?
- Ist das Ihr Wörterbuch?

- Dit is een vergissing.
- Dit is een fout.

Das ist ein Fehler.

- Dit is een paard.
- Dit is een ros.

- Dies ist ein Pferd.
- Dies ist ein Ross.

- Dit is je bestemming.
- Dit is je lot.

Das ist dein Schicksal.

- Dit is gewoon water.
- Dit is maar water.

Das ist nur Wasser.

- Hoeveel kost dit uurwerk?
- Hoeveel kost dit horloge?

- Wie viel kostet diese Uhr?
- Was kostet diese Uhr?

- Is dit jouw boek?
- Is dit uw boek?

- Ist das dein Buch?
- Ist das euer Buch?
- Ist das Ihr Buch?

- Is dit jouw fiets?
- Is dit uw fiets?

- Ist dies dein Fahrrad?
- Ist das hier Ihr Fahrrad?
- Ist das dein Fahrrad?

- Dit bier smaakt bitter.
- Dit bier is bitter.

Dieses Bier schmeckt bitter.

- Dit weten we.
- Dit is wat we weten.

Hier ist, was wir wissen.

- Dit vlees is kippenvlees.
- Dit vlees is kip.

Dieses Fleisch ist Hühnchenfleisch.

- Dit huis staat leeg.
- Dit huis is beschikbaar.

Dieses Haus steht leer.

- Dit is van haar.
- Dit is de hare.

- Das ist ihres.
- Das ist ihrer.
- Das ist ihre.

- Dit is een verbetering.
- Dit is een vooruitgang.

Das ist eine Verbesserung.

- Is dit jouw paraplu?
- Is dit jullie paraplu?

- Ist das dein Schirm?
- Ist das Ihr Schirm?

- Dit boek is nagelnieuw.
- Dit boek is splinternieuw.

Dieses Buch ist ganz neu.

- Verwijder alstublieft dit bestand.
- Verwijder alsjeblieft dit bestand.

- Bitte löschen Sie diese Datei.
- Lösch bitte diese Datei.

- Dit is mijn neef.
- Dit is mijn nicht.

Das ist mein Cousin.

- Dit is een tv.
- Dit is een televisie.

Das ist ein Fernseher.

- Dit gesprek wordt geregistreerd.
- Dit gesprek wordt opgenomen.

Dieses Gespräch wird aufgenommen.

Fax dit naar dit nummer in Tokio alstublieft.

Faxen Sie das bitte an diese Nummer in Tokyo.

- Is dit eigenlijk legaal?
- Is dit wel legaal?

Ist das eigentlich legal?