Examples of using "Had " in a sentence and their dutch translations:
Zij had ontbijt.
Ik had hulp.
Maria had plezier.
Hij had grijs haar.
- Hij had grijs haar.
- Ik had grijs haar.
Zij had geen geld.
- We hadden plezier.
- We hadden lol.
Ik moest gaan.
Tom had een inzinking.
Als ik...
Ze hadden er genoeg van.
- Ik heb er genoeg van.
- Ik heb er genoeg van gehad.
Het had gesneeuwd.
Ze had een tweeling.
Hij had ambitie.
Tom had blindedarmontsteking.
- Er was niets bewogen.
- Er bewoog niets.
- Ik heb ontbeten.
- Ik had ontbeten.
Hij had ontbijt.
Tom had ontbijt.
Maria had ontbijt.
Zij hadden ontbijt.
We hebben ontbeten.
- We hadden plezier.
- We hadden lol.
We hebben geluncht.
Ik had mijn twijfels.
Ik had hulp.
Ze hadden lunch.
- Sami had lijfwachten.
- Sami had bodyguards.
Layla had aids.
Sami had astma.
Sami had een tweeling.
Sami had eczeem.
Sami had ontbijt.
Maria had plezier.
Je had gelezen.
Zij had ontbijt.
Ze hadden niets.
Ik heb al koffie gedronken.
- Ze hadden niks te eten.
- Ze hadden geen eten.
- Ze hadden niets te eten.
Tijdens de oorlog beleefde Bob veel gevaarlijke avonturen.
Hij had buikpijn.
waardoor ik mijn start-up moest opheffen.
Iedereen had een goed jaar.
Mijn tante had drie kinderen.
Ik had mijn horloge laten repareren, maar het ging weer kapot.
Ik heb de deur laten repareren.
We hebben maar een beetje water.
Heeft u reeds ontbeten?
Tom zei dat hij niets te maken had met wat er gebeurd was.
Ik had verlammende krampen,
hadden groot nieuws.
Belle had nooit kanker gehad.
Ze hadden beperkte mogelijkheden.
Voor wat je had.
Dat ik geen kinderen heb.
Je kan maar beter gaan.
Ik heb al koffie gedronken.
Ze heeft een abortus gehad.
Ze hadden prachtige levens.
Hij had vijftig dollar.
Hij had drie zoons.
Hij had lang haar.
Ik moest gaan.
Wij hebben ons gisteren geamuseerd.
We hadden ruzie.
We hadden een beetje water.
Dat had ik helemaal vergeten.
Hij had hoofdpijn.
Hij was zojuist gearriveerd.
- Je kon niet kiezen.
- Jij had geen keuze.
- Ik had een idee.
- Een idee kwam bij me op.
Ik had een woordenboek.
We moesten stoppen.
Ik had panne.
- Je had een bloedneus.
- U had een bloedneus.
We hadden een vroege lunch.
Ik had grijs haar.
Ik moest het proberen.
Ik heb het leuk gehad.
Tom had een biertje.
Hij had bleke lippen.
Ik moest blijven.
Ik twijfelde niet.
Tom had veel vrienden.
Ze hadden geen eten.