Examples of using "30 uhr" in a sentence and their dutch translations:
Het is 8:30.
Tom staat op om 6.30 uur.
Tom moet er om 2:30 zijn.
- Het is 8:30.
- Het is half negen.
Ik verwacht voor half drie terug te zijn.
Hoe laat komen we aan in Akita, als we de trein van 9 uur 30 nemen?
Tom arriveerde om half drie en Maria een beetje later.