Examples of using "彼らは" in a sentence and their dutch translations:
- Ze zwommen.
- Ze waren aan het zwemmen.
Ze zijn van dezelfde leeftijd.
Ze verlieten hun land.
Het zijn worstelaars.
Ze zijn kunstenaars.
Ze zijn piloten.
Ze zwommen.
Ze schreeuwden.
- Ze liepen.
- Ze hebben gelopen.
Ze wachtten.
Ze glimlachten.
- Ze hebben zich ontspannen.
- Zij hebben zich ontspannen.
- Ze ontspanden zich.
- Zij ontspanden zich.
Ze weigerden.
Ze verloren.
Ze gingen weg.
Ze ontsnapten.
Ze dansten.
- Ze hebben afgezegd.
- Zij hebben afgezegd.
- Ze hebben geannuleerd.
- Zij hebben geannuleerd.
Zij wonnen.
Ze lanceerden een raket.
Wie zijn zij?
Zij zijn gelukkig.
- Zij zijn dokters.
- Zij zijn artsen.
- Ze zijn binnen.
- Zij zijn binnen.
- Zij zijn zangers.
- Zij zijn zangeressen.
Ze hebben het begrepen.
- Ze probeerden het.
- Ze hebben het geprobeerd.
- Ze juichten.
- Ze applaudisseerden.
Ze belden.
Zij zijn acteurs.
Ze glimlachten naar elkaar.
Zij interesseren zich niet voor politiek.
Ze spreken geen Engels.
Ze hebben een goede verhouding met hun buren.
Ze bleven de hele nacht lang doorpraten.
Ze zeiden:
Ze zijn bondgenoten.
Het zijn leerlingen op de middelbare school.
- Ze zwommen.
- Ze waren aan het zwemmen.
Zij zijn christenen.
Zij houden van appels.
- Ze waren bezig.
- Ze waren druk.
Ze groeven een graf.
Zij zien er gezond uit.
Zijn zij Amerikaans?
Waar zijn ze?
Ze verdwenen.
Ze hebben gelogen.
Zij vermoordden Tom.
- Ze houden niet van mij.
- Ze vinden me niet leuk.
Zijn ze broers?
Ze wonen daar.
Ze verloren veel.
Zij keken naar elkaar.
Ze fokken koeien en paarden.
Ze stopten met praten.
Ze zaten naast elkaar.
Hij werd kapitein gemaakt.
Ze vielen de vijand aan.
Gisteravond zijn ze vertrokken.
Ze verlieten hun land.
Zij lieten een ballon op.
Ze vieren Kerstmis met cadeautjes.
Zij jaagden op vossen.
Ze hebben honger.
Ze vertrokken om te picknicken.
Zij verdedigden hun land.
Ze drinken cola.
Ze hebben het gevecht verloren.
Zij waren geboren in Thailand.
Ze noemen Robert „Bob”.
Zij lijken gelukkig.
Zij zijn mijn broers.
's Nachts werken ze niet.
Ze bewapenden zich met geweren.
Ze gaan boodschappen doen.
Dat zijn mijn klasgenoten.