Examples of using "(笑)" in a sentence and their dutch translations:
Lach niet.
Wie het laatst lacht, lacht het best.
Wie het laatst lacht, lacht het best.
Iedereen lachte.
Wie het laatst lacht, lacht het best.
Blijf glimlachen.
Lach niet.
Iedereen lachte.
Wie het laatst lacht, lacht het best.
Waarom lach je?
Wat lach je nou?
- Wat lach je nou?
- Waar lachen jullie om?
Waarom lach je?
Dit is niet grappig.
Hij lachte.
Lachen is besmettelijk.
Tom lachte.
Glimlach je?
Blijf glimlachen.
- Tom lacht.
- Tom is aan het lachen.
- Tom grijnsde.
- Tom glimlachte.
- Tom glimlacht.
Iedereen glimlachte.
Ze glimlachten.
Iemand lachte.
Mike lacht.
Alice glimlachte.
Tom glimlacht vaak.
Blijf glimlachen.
Ze lachte.
Haar ogen lachen.
Lachen is de beste medicijn.
Maria giechelde.
Iedereen lacht.
Dat is niet grappig!
Stop met lachen!
- Hij lacht altijd.
- Zij lacht altijd.
- Blijf lachen.
Ze glimlachten naar elkaar.
Ik zou niet moeten lachen.
- Iedereen, zeg kaas.
- Iedereen, zeg "cheese".
- Iedereen, lach naar het vogeltje.
Je hebt een mooie glimlach.
Ze lachte om zijn grap.
Dat is niet grappig!
Nancy glimlacht zelden.
- Je amuseert me.
- U amuseert me.
- Jullie amuseren me.
Tom glimlachte geforceerd.
Tom barstte in lachen uit.
Hij barstte in lachen uit.
- Ik lachte.
- Ik heb gelachen.
Ik wil niet uitgelachen worden.
Ik hou van uw manier om te glimlachen.
Tom lacht nooit.
Tom lacht zelden.
Het is onbeleefd om met anderen te lachen.
Wel, los van de grappen en grollen,
Je kan naar iemand lachen,
Het jonge meisje lachte zorgeloos.
Het is niet iets om over te lachen.
Ze barstte in lachen uit.
Lach met hen.
- Hij doet niks dan lachen.
- Hij lacht alleen.
Hij bracht de kinderen aan het lachen.
Iedereen lachte hem uit.
Niemand lachte.
Iedereen lacht me uit!
Hij lacht voortdurend.
Ze begonnen allemaal tegelijkertijd te lachen.
Glimlach nu, huil later!
Iedereen lachte, behalve Tom.
Waarom lachen ze?
- Glimlachen!
- Lachen!
- Glimlachen.
Plotseling barstte de bruid in lachen uit.
Zij lachten over zijn fout.
- Hij maakte grapjes over zijn leraar.
- Hij spotte met zijn leraar.
Hij begroette me met een glimlach.
Sadako glimlachte naar hen.