Examples of using "„ja" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben het.
- Ik ook.
- Ik ook!
Ik!
Ik ging ook.
Waarom ik altijd?
Maar ik,
Waarom ik?
Ik ook.
Deze keer trakteer ik.
Ik ben aan het hoesten.
Dit ben ik.
Ik rijd.
Ik ben het.
Ik betaal.
Ik zal gaan.
Ik ben.
Ik neurie.
- En ik?
- En ik dan?
"Wie is het?" "Ik ben het."
- Ik zal hem berispen.
- Ik ga hem op zijn sodemieter geven.
Ik ben.
Ik weet alles.
Ik ben makkelijk in de omgang.
Ik heb erover nagedacht.
Droom ik?
Wat heb ik?
Ik ga.
Ik gebruik Firefox.
Ik zag hem.
Jij of ik?
Ik maakte maar een grapje.
Waarom ik altijd?
Waar ben ik?
- Dat heb ik gezegd.
- Ik zei dat.
- Laat me het proberen.
- Laat me eens proberen.
- Wat doe ik?
- Wat zit ik te doen?
- Wat ben ik aan het doen?
- Ik ook niet.
- Evenmin kan ik.
Ook ik heb niets begrepen.
Dat ben ik op het internet.
nou, ik heb mijn best gedaan.
van mij met deze video.
- Jij bent moe en ik ook.
- U bent moe en ik ook.
Ken ik hem?
Ik heb veel boeken nodig.
Maar ik wil niet.
Ik kom uit Kroatië.
- Ik heb hem niet gebroken.
- Ik heb hem niet kapotgemaakt.
Ik kom uit Griekenland.
Ik kom uit Georgië.
Ik hou ook van appels.
- Ik denk het ook.
- Ik denk er ook zo over.
- Dat denk ik ook.
Nee, ik ben het niet, jij bent het!
- Ik ben ook leraar.
- Ook ik ben leraar.
Ik hou ook van jou.
Ik verdedig je niet.
Ik verdedig u niet.
Ik wil waterskiën.
Waar ben ik nu?
Hij is leraar, net als ik.
Ik ben niet de enige die moe is.
En ik maakte er een kolossale.
'Ik' ben slechts een verzameling deeltjes
Tom en ik zijn vrienden.
Nu begrijp ik het.
Jij hebt meer energie dan ik.
Maar ik heb geen geld.
Ik zie geen verschil.
Kijk hoe ik het doe.
Tom is groter dan ik.
Ik wil het ook weten!
Ik was het niet, commissaris!
"Ik reis graag." "Ik ook."
Mag ik nu gaan?
- Hij en ik zijn leeftijdsgenoten.
- Hij en ik hebben dezelfde leeftijd.
Ik heb het gehoord op de radio.
- Ik geloof in spoken.
- Ik geloof inderdaad in spoken.
Ik wil niet beroemd zijn.
- Hij kan rapper lopen dan ik.
- Hij kan sneller rennen dan ik.
- Ik doe meestal de vaat.
- Gewoonlijk doe ik de afwas.