Examples of using "Идти" in a sentence and their dutch translations:
- Blijf lopen.
- Ik bleef lopen.
Blijf lopen!
Ik ben klaar om te vertrekken.
- Kan je lopen?
- Kunt u stappen?
- Kunt u lopen?
We moeten gaan.
Het is tijd om weg te gaan.
Ik moet gaan.
Mag ik gaan?
U mag gaan.
Ik moet ervandoor.
lk moet gaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.
Kunnen we gaan?
- Je mag gaan.
- U mag gaan.
- Je mag gaan.
- Je kunt gaan.
- Je kan gaan.
- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.
Je mag nu naar huis gaan.
- Moet ik gaan?
- Moet ik weg?
- Moet ik weggaan?
Het is laat, ik moet gaan.
- Ik moet gaan slapen.
- Ik moet naar bed.
Het is laat, ik moet gaan.
Kun je verder gaan?
Ik moet naar huis gaan.
Ik moet onmiddellijk vertrekken.
Je hoeft niet te gaan.
- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.
En dan zijn we klaar.
Laten we in beweging blijven.
Tom moet ervandoor.
Ben ik klaar om te gaan?
Ik ben bang om te gaan.
- Kunt u stappen?
- Kunt u lopen?
We moeten gaan.
- We zijn klaar om te gaan.
- We zijn klaar om te vertrekken.
- Kunnen we gaan?
- Mogen we gaan?
Ze mogen gaan.
Ge moet niet noodzakelijk naar daar gaan.
Ik kan lopen.
Zijn we klaar om te gaan?
Tom ging verder.
We moeten ervandoor.
Je moet gaan.
Het is al tijd om naar huis te gaan.
- Ik bleef lopen.
- Ik ben blijven lopen.
- Ik ben blijven wandelen.
- Ik bleef wandelen.
- Waar ga ik heen?
- Waar ga ik naartoe?
Ik moet gaan slapen.
Denk je er echt over niet te gaan?
- Ik kan niet snel wandelen, maar wel lang.
- Ik kan niet snel lopen, maar wel voor een lange tijd.
- Als ge wilt, moogt ge gaan.
- Als je wilt, kun je gaan.
We moeten gaan.
Waar moet ik heen?
- Je mag gaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.
- Ik moet gaan winkelen.
- Ik moet boodschappen gaan doen.
Ik moet nu gaan.
Ik moet naar het werk.
Ik wil niet alleen gaan.
- Waarom moet je ervandoor?
- Waarom moet je weg?
Ik kan niet verder lopen.
Ge moet niet noodzakelijk naar daar gaan.
Moet ik onmiddellijk gaan?
Hij kan niet meer lopen.
Je kan net zo goed naar huis gaan.
Ik kon nergens anders heen.
Ga alsjeblieft door.
Ik geef toe dat ik bang ben om alleen te gaan.
Tom is bang om naar de tandarts te gaan.
- Het is al tijd om naar huis te gaan.
- Het is reeds tijd om naar huis te gaan.
Ik moet nu gaan.
Ik moet gaan slapen.
- Het is al tijd om naar huis te gaan.
- Het is reeds tijd om naar huis te gaan.
Je kan waarschijnlijk maar beter gaan.
- Ik moet gaan slapen.
- Ik moet naar bed.
Ik moet nu gaan.
Het is laat, ik moet gaan.
Morgen zal het sneeuwen.
- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.
Ik kan amper wandelen.
Ik moet echt weg.
We zouden allebei moeten gaan.
Ik wil niet gaan.
Tom moest naar huis.
Is het te ver om te lopen?
Ik ben niet klaar om te gaan.