Examples of using "позвонить»" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben vergeten om hem te bellen.
Ik moet Tom bellen.
Wanneer kan ik je bellen?
Ik ben vergeten je te bellen.
Vraag haar, mij op te bellen.
Vraag hem mij te bellen.
Ik wil hem bellen.
- Ik moet even telefoneren.
- Ik moet een telefoontje doen.
Ik wil bellen...
Waar kunnen we telefoneren?
Waar kan ik bellen?
Ik moet Tom bellen.
Ik moet Tom bellen.
Ik ben vergeten om hem te bellen.
Laten we Tom bellen.
Tom beloofde Maria te bellen.
Ik was van plan haar te bellen, maar ik ben het vergeten.
We moeten hem bellen.
- Ik denk dat je Tom moet roepen.
- Ik denk dat je Tom moet opbellen.
Vraag hem alstublieft om naar mij te telefoneren.
Laat mij mijn advocaat opbellen.
Tom gaat de politie bellen.
Ik denk we Tom moeten roepen.
Ik moet de ambassade bellen.
Je moet me meteen bellen.
Ik moet naar Portugal telefoneren.
Je had me moeten bellen.
Je had me direct moeten bellen.
Ze vroeg mij of ze kon telefoneren.
Ik moet even telefoneren.
Ik was van plan haar te bellen, maar ik ben het vergeten.
Ik heb het recht mijn advokaat op te bellen.
Het eerste wat je zou moeten doen is een advocaat bellen.
Moeten we hem opbellen?
Moeten we haar opbellen?
Ik kan hem thuis niet bellen.
Ik wil bellen...
Waarom bel je Tom niet op?
Ik wil graag mijn ambassade bellen.
Kun je me later bellen?
Ik wil graag mijn ambassade bellen.
Ik kon je niet bellen. De telefoon was kapot.
Ik moet bellen.
Ik denk dat je Tom moet roepen.
Ik moet ze bellen.
Ik wil hem telefoneren, hebt ge zijn nummer?
Mag ik jouw telefoon gebruiken?
Ik wil hem telefoneren, hebt ge zijn nummer?
Ik kan Marika niet bellen. Ze woont in Finland!
Ik denk dat je Tom moet roepen.
Waarom probeerde je Tom niet te bellen?
Ik moet mijn ouders opbellen en ze vertellen dat ik laat zal zijn voor het avondeten.