Examples of using "¡dos" in a sentence and their dutch translations:
- Twee plus twee is vier.
- Twee plus twee is gelijk aan vier.
We hebben twee dochters en twee zonen.
Twee maal twee is vier.
Twee plus twee is vier.
We hebben twee dochters en twee zonen.
Er waren twee taarten.
Ik heb twee dochters en twee zonen.
Neem twee aspirines.
- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.
- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.
Ik heb twee katten.
Ik heb twee auto's.
Hij heeft twee auto's.
Ja, twee.
- Wij tweeën weten dat jullie tweeën liegen.
- We weten beiden dat jullie allebei liegen.
Hij heeft twee auto's.
Twee vrouwen zingen.
- Wij zijn alle twee studenten.
- Wij zijn beiden studenten.
Ik heb twee zusters, allebei getrouwd.
Kom om twee uur.
- Twee biertjes, alsjeblieft.
- Twee biertjes alsjeblieft.
Eén, twee, drie.
Met twee jongen.
Als we twee...
Kiesdistrict twee.
Ik heb twee dochters.
Ik heb twee hamburgers besteld.
- Ga twee stappen vooruit.
- Ga twee stappen verder.
- Twee stappen vooruit.
We hebben twee dochters.
Ik heb twee boeken.
We hebben twee zoons.
Ik heb twee nichtjes.
We hebben twee oren.
- Vorm twee rijen.
- Maak twee rijen.
Ik heb twee ogen.
Er waren twee taarten.
Ik heb twee kinderen.
- Beiden glimlachten.
- Ze glimlachten allebei.
- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.
Er waren twee taarten.
Ik heb twee broers.
Ik heb twee hamburgers besteld.
Schil twee van de bananen.
Ik heb twee auto's.
Heb je twee boeken?
Je hebt twee ballen.
- Jij hebt twee bloemen.
- U heeft twee bloemen.
- Jullie hebben twee bloemen.
Laten we twee flessen bestellen.
Hebt u twee computers?
Het is twee uur.
Ik heb twee katten.