Examples of using "–dijo" in a sentence and their dutch translations:
Wat zei u?
Ze zei "Tot ziens".
- Heeft hij iets gezegd?
- Heeft zij iets gezegd?
- Zei hij iets?
- Zei zij iets?
- Wat heeft hij gezegd?
- Wat zei ze?
- Ze zei niets.
- Ze heeft niets gezegd.
Hij zei niets.
Hij vertelde de waarheid.
"Hallo," zei Tom al glimlachend.
"Niet huilen," zei ze.
Weet jij wat ze gezegd heeft?
Wat zei ze?
Wat heeft hij gezegd?
Goeiemorgen, zei Tom glimlachend.
Hij zegt: "Natuurlijk".
zei de Reus.
"Kijk," zei ze.
Hij zei niets.
Hij zei "hallo".
Zei Tom iets?
Wat heeft hij gezegd?
Wat zei ze?
Ze zei dat ze gelukkig was.
Hij zei: "Ik kom uit Canada."
- Heb jij begrepen wat hij zei?
- Hebt gij begrepen wat hij zei?
Hij vertelde me de waarheid.
"Vertrouw me", zei hij.
Dat heeft ze zelf gezegd.
- Ze nam afscheid.
- Ze zei vaarwel.
Betty zei nooit een woord.
Goeiemorgen, zei Tom glimlachend.
Dat is precies wat hij zei.
- Wie zei dat?
- Wie heeft dat gezegd?
Ik heb herhaald wat hij zei, helemaal zoals hij het gezegd heeft.
- Goedendag, zei Tom glimlachend.
- Goeiemorgen, zei Tom glimlachend.
En McCord antwoordde: "CIA."
in de woorden van Dalia Mogahed:
Toen ze het zei,
En toen zei hij:
Hij zei tegen zijn troepen:
Hij zei tegen het Spaanse volk:
- Dat is juist wat hij zei.
- Dat is exact wat hij zei.
- Dat is precies wat hij zei.
- Ze zei dat hij er knap uitzag.
- Ze zei dat hij knap was.
Heeft hij dat wel gezegd?
Hij zei dat hij het druk had.
Wat zei de jongen?
- Tom heeft niets gezegd.
- Tom zei niets.
- Ze zei niets.
- Ze heeft niets gezegd.
Hij zei dat hij mij wou helpen.
"Dat klopt", zei John.
"Piep", zei de muis.
Hij zei 'laat me met rust.'
Hij zei dat hij zou komen.
Hij zei „ja”.
Tom zei nee.
- „Jij spreekt te veel”, zei hij.
- „Jij praat te veel”, zei hij.
Tony zei: "Ik hou ervan."
Wat heeft de dokter gezegd?
Wie heeft je dat gezegd?
Tom zei glimlachend gedag.
"Hallo," zei Tom al glimlachend.
Emily vertelde de waarheid.
"Laten we gaan" zei hij tegen mij.
Je zei dat je gelukkig was.
"Laten we gaan" zei hij tegen mij.
Ze zei iets tegen hem.
Hij zei geen woord.