Examples of using "''sen" in a sentence and their dutch translations:
- Je spreekt.
- Jij spreekt.
Jij bent slim.
Je bent afstotelijk.
- Je bent chagrijnig.
- Jullie zijn chagrijnig.
- Je bent humeurig.
- Jij bent humeurig.
- Je bent driftig.
- Jij bent driftig.
- Jij bent chagrijnig.
- Je bent onverbeterlijk.
- U bent onverbeterlijk.
- Jullie zijn onverbeterlijk.
- Je bent een vrouw.
- U bent een vrouw.
Je bent geadopteerd.
- Jij komt uit Zweden.
- U komt uit Zweden.
- Jullie komen uit Zweden.
- En u?
- En jij?
- En jullie?
Ben jij John?
- Je bent onverbeterlijk.
- U bent onverbeterlijk.
- Jullie zijn onverbeterlijk.
- Jij bent een hond.
- U bent een hond.
Je hebt geen rondingen. Je bent dik.
- Ge zijt mooi.
- Jij bent mooi.
- Jullie zijn mooi.
- Je bent mooi.
Je probeerde het.
- U bent ziek!
- Je bent ziek!
- Je hebt het.
- U hebt het.
- Jullie hebben het.
Je bent groot.
- Je bent geweldig.
- U bent geweldig.
- Jullie zijn geweldig.
- U had gelijk.
- Je had gelijk.
- Jullie hadden gelijk.
Je bent belangrijk.
- U begint.
- Jij begint.
- Jullie beginnen.
Je bent rijk.
- Je kunt niet zwemmen.
- Jij kan niet zwemmen.
- Je ziet er geweldig uit.
- Je bent prachtig.
- Je bent te vertrouwen.
- Je bent betrouwbaar.
Jij bent het.
Ben jij John?
Je bent goed.
Jij bent de dokter.
- Je bent raar.
- U bent raar.
- Jullie zijn raar.
- Je bent vreemd.
- U bent vreemd.
- Jullie zijn vreemd.
- Je bent apart.
- Jij bent apart.
- Jullie zijn apart.
- Je bent zielig.
- U bent zielig.
- Jullie zijn zielig.
Je had kunnen verdrinken!
- Je bent een onmogelijk mens.
- U bent een onmogelijk mens.
- Jullie zijn een onmogelijk stel.
- Je was fantastisch.
- U was fantastisch.
- Jullie waren fantastisch.
Je bent dronken.
Je bent onweerstaanbaar.
Je bent speciaal.
Je bent ongelofelijk!
Je bent dom.
Je bent de eigenaar.
Jij bent dood!
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
Je bent egoïstisch.
Je mag blijven.
Je was zwanger.
- Ben je gek!
- Je bent gestoord!
- U bent gestoord!
- Jullie zijn gestoord!
- Waar ben je geweest?
- Waar ben jij mee bezig?
Jij hebt ’t gedaan!
Jij was er niet.
Hé, jij daar!
Wie bent u?
Je bent ontslagen.
Je bent jaloers.
Je bent een nietsnut.
- Je was erbij.
- Je was daar.
- Je bent er geweest.
Je bent ziek!
Je had gelijk.
- Je speelde vals.
- U speelde vals.
- Jullie speelden vals.
- Je hebt valsgespeeld.
- U heeft valsgespeeld.
- Jullie hebben valsgespeeld.
- Je bent vreemdgegaan.
- U bent vreemdgegaan.
- Jullie zijn vreemdgegaan.
- Je ging vreemd.
- U ging vreemd.
- Jullie gingen vreemd.
- Jij rijdt.
- U rijdt.
- Jullie rijden.
Je bent gek.
- Je viel flauw.
- U viel flauw.
- Jullie vielen flauw.
- Men is je vergeten.
- Men is u vergeten.
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
- Jullie schrijven.
- U schrijft.
Je kan niet verliezen.
- Jij rent.
- U rent.
- Jullie rennen.
- Je bent vrij.
- U bent vrij.
- Jullie zijn vrij.
- Jij bent wijs.
- Je bent wijs.
- U bent wijs.
- Jullie zijn wijs.
- Jij bent dapper.
- Je bent moedig.
- Jij ook.
- U ook.
- Jullie ook.
Jij hypocriet!
- Je speelde.
- U speelde.
- Jullie speelden.
- U eerst.
- Jij eerst.
- Jullie eerst.
- Ga jij maar eerst.
Je hebt het geprobeerd.
- Jij ontsnapte.
- U ontsnapte.
- Jullie ontsnapten.
Je bent gemeen.
Je bloedt!
- Je bent koud.
- U bent koud.
- Jullie zijn koud.
Je bent agressief.
- Je bent geloofwaardig.
- U bent geloofwaardig.
- Jullie zijn geloofwaardig.
- Je bent gevaarlijk.
- U bent gevaarlijk.
- Jullie zijn gevaarlijk.
Jij bent de eerste.
- Je bent vrijgevig.
- Je bent gul.
- U bent vrijgevig.
- U bent gul.
- Je bent behulpzaam.
- U bent behulpzaam.
- Jullie zijn behulpzaam.
- U bent hier.
- Je bent hier.