Translation of "Vandaag" in French

0.011 sec.

Examples of using "Vandaag" in a sentence and their french translations:

- Tom komt vandaag.
- Tom arriveert vandaag.
- Tom komt vandaag aan.

- Tom vient aujourd'hui.
- Tom arrive aujourd'hui.

- Het sneeuwt vandaag.
- Vandaag sneeuwt het.

- Aujourd'hui il neige.
- Il neige, aujourd'hui.

- Niet meer vandaag!
- Vandaag niet meer!

- Plus aujourd'hui !
- Plus aujourd'hui.

Niet vandaag!

Pas aujourd'hui !

Niet vandaag.

Pas aujourd'hui.

- Het sneeuwt vandaag.
- Het is sneeuwig vandaag.

- Aujourd'hui il neige.
- Il neige, aujourd'hui.

- Tom arriveert vandaag.
- Tom komt vandaag aan.

Tom arrive aujourd'hui.

- Ik heb vandaag kerstcadeautjes gekocht.
- Ik heb vandaag kerstcadeaus gekocht.
- Ik kocht vandaag kerstcadeaus.
- Ik kocht vandaag kerstcadeautjes.

J'ai acheté des cadeaux de Noël aujourd'hui.

- Het is fris vandaag.
- Het is frisjes vandaag.

Il fait frais aujourd'hui.

- Papa is ongeduldig vandaag.
- Papa is vandaag ongeduldig.

Papa est impatient aujourd'hui.

- Dat is genoeg voor vandaag.
- Genoeg voor vandaag.

- Assez pour aujourd'hui.
- C'est tout pour aujourd'hui.
- Ça suffit pour aujourd'hui.

- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.

- Aujourd'hui, nous sommes vendredi.
- Aujourd'hui, c'est vendredi.

- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.

Il fait froid aujourd'hui.

- Vandaag is het woensdag.
- Het is vandaag woensdag.

- Aujourd'hui on est mercredi.
- Aujourd'hui c'est mercredi.

- Vandaag ben ik jarig.
- Ik ben jarig vandaag.

- Aujourd'hui c'est mon anniversaire.
- Aujourd'hui, c'est mon anniversaire.
- Aujourd’hui est mon anniversaire.

- Ik zal vandaag thuisblijven.
- Ik blijf vandaag thuis.

- Je resterai chez moi aujourd'hui.
- Je resterai à la maison aujourd'hui.

- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.

Il va neiger aujourd'hui.

- Vis is goedkoop vandaag.
- Vis is vandaag goedkoop.

Le poisson est bon marché, aujourd'hui.

- Het is vandaag zondag.
- Vandaag is het zondag.

Aujourd'hui c'est dimanche.

- Wil je vandaag vertrekken?
- Willen jullie vandaag gaan?

- Est-ce que tu veux partir aujourd'hui ?
- Voulez-vous partir aujourd'hui ?

- Het is donderdag vandaag.
- Vandaag is het donderdag.

- Aujourd'hui, c'est jeudi.
- Aujourd'hui, on est jeudi.
- Aujourd'hui nous sommes jeudi.

Goede beslissingen vandaag.

Vous avez fait de bons choix.

Iets nieuws vandaag?

Du nouveau aujourd'hui ?

Bedankt voor vandaag.

- Merci pour aujourd'hui.
- Merci beaucoup pour aujourd'hui.

Het sneeuwt vandaag.

- Aujourd'hui il neige.
- Il neige, aujourd'hui.

Genoeg voor vandaag.

Ça suffit pour aujourd'hui.

Sneeuwt het vandaag?

Est-ce qu'il neige aujourd'hui ?

Het regent vandaag.

- Aujourd'hui, il pleut.
- Il pleut aujourd'hui.

Werken jullie vandaag?

Travailles-tu, aujourd'hui ?

Ik kom vandaag.

Je viens aujourd'hui.

Sami vast vandaag.

Sami jeûne aujourd'hui.

Tom komt vandaag.

Tom viendra aujourd'hui.

- Ik blijf in het huis vandaag.
- Ik zal vandaag thuisblijven.
- Ik blijf vandaag thuis.

- Je resterai chez moi aujourd'hui.
- Je resterai à la maison aujourd'hui.

- Wat hebt ge vandaag gedaan?
- Wat heb je vandaag gedaan?
- Wat heeft u vandaag gedaan?
- Wat hebben jullie vandaag gedaan?

- Qu'avez-vous fait aujourd'hui ?
- Qu'as-tu fait aujourd'hui ?

- Het is vandaag erg koud.
- Het is vandaag ijskoud.

- Il fait très froid aujourd'hui.
- Aujourd'hui il fait très froid.

- Gaat het vandaag regenen?
- Zal het vandaag gaan regenen?

- Pleuvra-t-il aujourd'hui ?
- Va-t-il pleuvoir aujourd'hui ?

- Er staat geen wind vandaag.
- Het waait niet vandaag.

Il n'y a pas de vent aujourd'hui.

- Het is mooi weer vandaag.
- Het is lekker weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.

- Il fait beau aujourd'hui.
- Il fait beau temps aujourd'hui.
- Aujourd'hui, il fait beau.

- Ik heb geen geld vandaag.
- Vandaag zit ik zonder geld.
- Vandaag heb ik geen geld.

Aujourd'hui je n'ai pas d'argent.

- Het is erg warm vandaag.
- Het is vandaag bijzonder heet.
- Het is echt warm vandaag.

- Aujourd'hui, il fait très chaud.
- Il fait vraiment chaud aujourd'hui.
- Il fait très chaud aujourd'hui.

- Voelt ge u beter vandaag?
- Voel je je beter vandaag?
- Voelen jullie je beter vandaag?

Te sens-tu mieux aujourd'hui ?

- Ik heb een beetje koppijn vandaag.
- Ik heb lichte hoofdpijn vandaag.
- Ik heb vandaag hoofdpijn.

- Aujourd'hui, j'ai un léger mal de tête.
- Aujourd'hui j'ai un peu mal à la tête.

- Voelt ge u beter vandaag?
- Voel je je beter vandaag?

Te sens-tu mieux aujourd'hui ?

- Het is vandaag erg warm.
- Het is vandaag vreselijk warm.

Il fait horriblement chaud aujourd'hui.

- Gaat het u beter vandaag?
- Voelen jullie je beter vandaag?

Tu vas mieux maintenant ?

- Vandaag is er geen les.
- We hebben vandaag geen school.

Il n'y a pas cours aujourd'hui.

- Wat heb je vandaag gedaan?
- Wat hebben jullie vandaag gedaan?

- Qu'avez-vous fait aujourd'hui ?
- Qu'as-tu fait aujourd'hui ?

- Het is fris vandaag.
- Het is een beetje koud vandaag.

Il fait un peu froid aujourd'hui.

- Welke dag is het vandaag?
- Welke dag zijn we vandaag?

- Quel jour sommes-nous aujourd'hui ?
- Quel jour est-ce aujourd'hui ?

- Ik heb vandaag geen huiswerk.
- Vandaag heb ik geen huiswerk.

Je n'ai pas de devoirs aujourd'hui.

- Voelt ge u beter vandaag?
- Voelen jullie je beter vandaag?

Te sens-tu mieux aujourd'hui ?

- Het is erg warm vandaag.
- Het is vandaag erg warm.

- Aujourd'hui, il fait très chaud.
- Il fait vraiment chaud aujourd'hui.

- Het postkantoor is vandaag dicht.
- Het postkantoor is vandaag gesloten.

Le bureau de poste est fermé aujourd'hui.

- Vandaag is het geen Kerstmis.
- Het is vandaag geen kerst.

Aujourd'hui, ce n'est pas Noël.

- Ik voel me beter vandaag.
- Ik voel me vandaag beter.

- Je me sens mieux aujourd'hui.
- Aujourd'hui, je me sens mieux.

- Het is mooi weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.

Il fait beau aujourd'hui.

- Welke datum is het vandaag?
- Welke dag is het vandaag?

Quel jour est-ce aujourd'hui ?