1. Home
  2. Translation in context
  3. English-Dutch
  4. Skiing

Translation of "Skiing" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Skiing" in a sentence and their dutch translations:

- Tom's skiing.
- Tom is skiing.

Tom is aan het skiën.

- Fadil loved skiing.
- Fadil liked skiing.

Fadil hield van skiën.

- Tom was skiing.
- Tom has been skiing.

Tom heeft geskied.

- I like skiing.
- I am fond of skiing.
- I'm fond of skiing.

Ik ski graag.

He went skiing.

Hij ging skiën.

I like skiing.

Ik ski graag.

She was skiing.

Zij was aan het skiën.

Tom was skiing.

Tom was aan het skiën.

They were skiing.

Zij waren aan het skiën.

Tom went skiing.

Tom ging skiën.

Skiing is fun.

Skiën is leuk.

I love skiing.

Ik hou van skiën.

I went skiing.

Ik ging skiën.

Tom loved skiing.

Tom hield van skiën.

She went skiing.

Zij ging skiën.

We went skiing.

Wij gingen skiën.

Let's go skiing.

Laten we gaan skiën.

Sami went skiing.

Sami ging skiën.

- I am fond of skiing.
- I'm fond of skiing.

Ik ben dol op skiën.

- Skiing is very fun.
- Skiing is a lot of fun.

Skiën is erg leuk.

I'm good at skiing.

Ik ben goed in skiën.

Tom has gone skiing.

Tom is gaan skiën.

Tom likes skiing, too.

Tom houdt ook van skiën.

Where was skiing invented?

Waar is skiën uitgevonden?

Tom went skiing alone.

Tom ging alleen skiën.

Skiing is my passion.

Skiën is mijn passie.

My hobby is skiing.

Mijn hobby is skiën.

We should go skiing.

We zouden moeten gaan skiën.

I don't enjoy skiing.

Ik geniet niet van skiën.

I've never been skiing.

Ik heb nog nooit geskied.

I really enjoy skiing.

Ik geniet echt van skiën.

How was the skiing?

Hoe was het skiën?

I like skiing, too.

Ik hou ook van skiën.

I like water skiing.

Ik hou van waterskiën.

Tom has been skiing.

Tom heeft geskied.

All the boys enjoyed skiing.

Alle jongens genoten van het skiën.

I think I'll go skiing.

Ik denk dat ik ga skiën.

He went skiing in Hokkaido.

Hij ging in Hokkaido skiën.

I like skiing very much.

Ik hou erg van skiën.

My favorite sport is skiing.

Mijn lievelingssport is skiën.

We went skiing in Canada.

We gingen skiën in Canada.

I broke my leg skiing.

Ik heb mijn been met skiën gebroken.

Skiing is my favorite sport.

Skiën is mijn lievelingssport.

Are you good at skiing?

- Ben je goed in skiën?
- Bent u goed in skiën?
- Zijn jullie goed in skiën?

She is great at skiing.

Ze is goed in skiën.

She is good at skiing.

Ze is goed in skiën.

I go skiing very often.

Ik ga erg vaak skiën.

Have you ever gone skiing?

- Ben je ooit gaan skiën?
- Bent u ooit gaan skiën?
- Zijn jullie ooit gaan skiën?

Tom wanted to go skiing.

Tom wilde gaan skiën.

Tom had a skiing accident.

Tom had een ski-ongeluk.

Tom has never been skiing.

Tom heeft nog nooit geskied.

The skiing season has passed.

Het skiseizoen is voorbij.

I'd like to go skiing.

Ik zou graag gaan skiën.

Sam went skiing in January.

Sam is in januari gaan skiën.

Tom is good at skiing.

Tom is goed in skiën.

I went skiing with Tom.

Ik ging skiën met Tom.

Who was Tom skiing with?

Met wie was Tom aan het skiën?

I wanted to go skiing.

Ik wilde gaan skiën.

Where did Tom go skiing?

Waar ging Tom skiën?

Where did you go skiing?

- Waar ging je skiën?
- Waar ging u skiën?
- Waar gingen jullie skiën?

- Let's ski.
- Let's go skiing.

Laten we gaan skiën.

Tom and Mary went skiing.

Tom en Maria gingen skiën.

I like skiing and snowboarding.

Ik hou van skiën en snowboarden.

That weekend I went skiing.

Dat weekend ben ik gaan skiën.

Where did she go skiing?

Waar ging ze skiën?

He went skiing in winter.

Hij ging skiën in de winter.

- They always go skiing in winter.
- They always go skiing in the winter.

Zij gaan altijd skiën in de winter.

- We often went skiing in winter.
- We often went skiing in the winter.

We gingen vaak skiën in de winter.

For cross-country skiing, one uses narrower and longer skis than for alpine skiing.

Voor langlaufen gebruik je smallere, langere ski's dan voor alpineskiën.

Do you like powder-snow skiing?

Hou je ervan om op poedersneeuw te skiën?

He went skiing during the winter.

Hij ging in de winter skiën.

Skiing is one of my hobbies.

Skiën is één van mijn hobby's.

They always go skiing in winter.

Zij gaan altijd skiën in de winter.

My parents enjoy skiing every winter.

Mijn ouders houden ervan iedere winter te gaan skiën.

Skiing is a lot of fun.

Skiën is erg leuk.

I broke my leg while skiing.

Ik heb mijn been tijdens het skiën gebroken.