Examples of using "Hotellissa" in a sentence and their dutch translations:
Ik woon in een hotel.
Ik woon in dit hotel.
Heeft dit hotel een sauna?
We verbleven in een hotel voor het station.
We verbleven in een hotel bij het meer.
Hij en ik verbleven in het hotel.
Tom heeft een reservering bij dit hotel.
Zit jij in dit hotel?
Hij bleef in het hotel.
In dit hotel zijn er enkel kamers voor niet-rokers.
Dit hotel heeft een sportzaal en een zwembad.
Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.
Een man genaamd George verbleef in een hotel.