Examples of using "Policier" in a sentence and their dutch translations:
Vraag het aan de politieagent.
De politieagent was dronken.
Ben je een politieagent?
Ik ben politieagent.
- Haar vader is politieman.
- Zijn vader is politieagent.
- Hij is politieagent geworden.
- Hij werd politieagent.
De politieagent was dronken.
Daniël bedankte de politieman.
John is politieagent geworden.
- De politieagent heeft in de lucht geschoten.
- De politieagent schoot in de lucht.
De politieagent bestuurt de auto.
Ben je een politieagent?
De politieman greep de man bij de arm.
De politieagent richtte zijn pistool op de man.
De politieagent maande hem te stoppen.
De politieagent haalde de twee vechtende mannen uit elkaar.
De politieman achtervolgde de inbreker.
De politieagent draagt een gasmasker.
De politieagent moet zeggen "Zo luidt de wet."
De dief liep weg toen hij een politieman zag.
Ik ben politieagent.
De politieman greep de man bij de arm.
De politieagent werd geconfronteerd met de boze menigte.
Ik ben agent.
Een van de belangrijkste taken van de politie is het vatten van dieven.
Haar verhaal was bevestigd door een verslaggever, die had uitgevonden dat de politieagent aan het liegen was.
De politieagent moet zeggen "Zo luidt de wet."