Examples of using "Kanada" in a sentence and their dutch translations:
Tom houdt van Canada.
Spreken ze in Canada Engels?
Hij keerde uit Canada terug.
Engels wordt gesproken in Canada.
...van Rusland tot aan Canada.
Ik kom uit Canada.
Canada is geen paradijs.
Hij verhuisde naar Canada.
Canada grenst aan Alaska.
Hoeveel provincies heeft Canada?
- Ben je ooit in Canada geweest?
- Bent u ooit in Canada geweest?
- Zijn jullie ooit in Canada geweest?
Meneer White ging naar Canada.
Japan is kleiner dan Canada.
Spreekt men Frans in Canada?
Hij keerde uit Canada terug.
Ik was in Canada.
Engels wordt gesproken in Canada.
Canada is rijk aan hout.
Ik was toen in Canada.
Canada is een groot land.
Canada is groter dan Japan.
Spreken ze Frans in Canada?
Heb je je vriend in Canada opgebeld?
In Canada spreekt men Engels en Frans.
Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.
De Verenigde Staten grenzen aan Canada.
Ottawa is de hoofdstad van Canada.
Dit is een brief uit Canada.
Canada heeft dertien provincies en territoria.
Ik vertrek morgen naar Canada.
Canada is een erg koud land.
We gingen skiën in Canada.
Ik heb Canada lang geleden bezocht.
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
Japan is niet zo groot als Canada.
Heb je je vriend in Canada opgebeld?
Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.
Heb je je vriendin in Canada opgebeld?
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
Ik wil graag dit pakketje naar Canada sturen.
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
We weten dat ze in Canada is geboren.
Frans wordt gesproken in een deel van Canada.
Ze hielpen hem naar Canada te komen.
In Canada slapen we in bed, niet op de grond.
In Canada spreekt men Engels en Frans.
Ze kan niet in dit hotel zijn, aangezien ze is teruggekeerd naar Canada.