Examples of using "Kekse" in a sentence and their dutch translations:
Wie wil er koekjes?
Zij is koekjes aan het maken.
Wil je nog wat meer koekjes?
Ik hou van koekjes.
- Ik heb koekjes gemaakt.
- Ik maakte koekjes.
Zij heeft koekjes gebakken.
Alle koekjes zijn stervormig.
Biscuitjes met mosterd smaken verschrikkelijk.
Keno heeft koekjes voor Tom gebakken.
Wie heeft alle koekjes opgegeten?
Tom is koekjes aan het eten, nietwaar?
Deze koekjes zijn niet duur, maar ze smaken uitstekend.
Als niemand de koekjes wil eten, zal ik ze nemen.
Wie heeft alle koekjes gegeten?
Dorenda is echt een aardig meisje, ze deelt haar koekjes met me.
Ik heb liever koekjes of snoep dan alcohol, maar ik drink wel.