Examples of using "Nägel" in a sentence and their dutch translations:
Haar nagels zijn rood.
Maria vijlt haar nagels.
Je zou je nagels eens moeten snijden.
Ze heeft de gewoonte om op haar nagels te bijten.
Ik kan niet tegelijk mijn nagels knippen en de strijk doen!
3 dagen na de dood blijven haar en nagels groeien, maar er komen minder telefoonoproepen.