Examples of using "た!」" in a sentence and their dutch translations:
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Ik ben uitgeput.
Het was koud.
Hij is net weggegaan.
Alle studenten applaudisseerden.
Hij klopte me op de schouder.
- Je hebt goed geraden.
- U hebt goed geraden.
- Jullie hebben goed geraden.
Ze zijn zojuist aangekomen.
- Ik wilde u helpen.
- Ik wilde je helpen.
Je hebt het weer gedaan.
Ik wil je zoenen.
De verliezers ontvingen ook een ‘prijs’. Ze werden namelijk verslagen door het winnende team.
Ze klopte me op de schouder.
Een moment geleden stond ik nog onder de douche.
Ik had nog niet opgehangen of de telefoon ging alweer over.
We versliepen ons.
- Tot ziens.
- Doei.
- Ciao.
Ik wilde daarnaartoe gaan.
Tot morgen.
Tot morgen!
Ik ben moe.
Tien dagen gingen voorbij.
- Werd u neergeschoten?
- Werd je neergeschoten?
- Werden jullie neergeschoten?
Hier is hij!
- Ben je moe?
- Bent u moe?
- Zijn jullie moe?
Hij werd kwaad.
Iemand sloeg me op mijn rug.
Alles was rustig.
Het was een mooie zonnige dag.
Mijn moeder deed niets dan huilen.
Ze is net vertrokken.
Zij nam toevalligerwijze een bad.
Ik wilde je niet doen schrikken.
Ik loog tegen je.
op de Spanjaarden.
- Het kost slechts tien dollar!
- Het kost maar tien dollar!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
Jullie zijn idioten.
Ik heb gewonnen!
Ik heb haar herkend van zodra ik haar zag.
maar dat ik het nu heb losgemaakt
Met een gemodificeerde ledemaat slaat hij tegen het oppervlaktewater.
De revolutie leidde een nieuw tijdperk in.
Hij werd kwaad.
Ze is haastig vertrokken.
- Heb je de regenboog vanmorgen gezien?
- Heeft u de regenboog vanmorgen gezien?
- Hebben jullie de regenboog vanmorgen gezien?
Ik heb van jou gedroomd.
We werden onmiddellijk vrienden.
Wij hebben veel gelopen.
Hij is net weggegaan.
Het was maar een droom.
Ik begrijp het.
- We keken allemaal uit het raam.
- We keken allemaal door het raam.
- Bedankt voor uw geduld.
- Bedankt voor je geduld.
Het was erg leuk je weer eens gezien te hebben.
Ik ben bekaf.
Hij was uitgeput toen hij thuiskwam.
We hebben de kolen opgemaakt.
- Hij werd geïrriteerd.
- Hij raakte geïrriteerd.
- Ze gaven ons veel te eten.
- Ze gaven ons een heleboel dingen om te eten.
Ik wil met je reizen.
- Ik herkende Mary op het eerste gezicht.
- Ik herkende Maria op het eerste gezicht.
Ze viel naar beneden en brak haar linkerbeen.
Hij sloeg met zijn vuist op de tafel.
Ik heb maar drie dollar uitgegeven.
De oude man zat helemaal alleen.
We hebben elkaar toevallig ontmoet aan het station.
- Hij zei helemaal niets.
- Hij heeft geen woord gezegd.
We hebben dit seizoen veel wedstrijden gespeeld.