Examples of using "Kartą" in a sentence and their dutch translations:
Hij betaalt met een kredietkaart.
Hij betaalde met een creditcard.
Ik wil betalen met een kredietkaart.
Kan ik met een creditcard betalen?
Wat ben je aan het doen met Toms creditcard?
Normaal betaal ik met een kredietkaart in plaats van met baar geld.