Examples of using "Mężczyzna" in a sentence and their dutch translations:
Man: Geweldig.
De man heeft een moord gepleegd.
De man is groot.
De man eet brood.
De man stierf aan kanker.
De man stierf aan kanker.
Die man is een soldaat.
- Wie is deze man?
- Wie is die man?
De man is oud.
De man en de vrouw drinken thee.
Wie was de man die op de heuvel werd gedood?
Die lelijke man heeft een prachtige vrouw.
Er staat een man voor je aan de deur.
Ik weet niet wie deze man is.
Is de man oud of jong?
De man werd gearresteerd als spion.
Tom bleef geduldig luisteren terwijl de oude man van de hak op de tak sprong.
- De man die ge bij het station ontmoet hebt, is mijn vader.
- De man die je bij het station ontmoette, is mijn vader.
Een onbekende man stapte op het voetpad heen en weer.
Een vreemde man liep heen en weer over het trottoir.
Een dichter bekijkt de wereld zoals een man kijkt naar een vrouw.
De man in het zwart vluchtte door de woestijn en de scherpschutter volgde.