Examples of using "Garoto" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.
- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.
Ik ben een aardige gast.
- Goede jongen.
- Goed zo, jongen.
Waar is de jongen?
Je bent zo'n schattige jongen.
- De jongen kocht een boek.
- De jongen heeft een boek gekocht.
- Elke jongen heeft zijn diploma gekregen.
- Iedere jongen heeft zijn diploma gekregen.
Wees geen slechte jongen.
Je bent maar een jongen.
- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.
Elke jongen heeft een fiets.
De jongen is heel eerlijk.
De das beet de jongen.
Je bent een slimme jongen.
Gedraag je, knul!
Waar is je mama, jongetje?
- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.
Waar is je mama, jongetje?
Dit is de jongen.
Ik ken die jongen daar.
Tom is een erg slimme jongen.
Ik ben een jongen.
Ondanks dat hij ziek was ging de jongen toch naar school.
Ik roep de jongen, en hij komt.
De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben.
Laten we het de buurjongen vragen.
Tom is geen luie jongen meer.
- De jongen draagt een bril.
- Het jongetje draagt een bril.
Deze jongen spreekt alsof hij al volwassen was.
Tom is een te eerlijke jongen om te liegen.
Ik denk dat deze vent geen grapjes maakt.
Tom woont al in New York sinds hij klein was.
Hij is een jongen, zij is een meisje.
De jongen vocht tegen een zware ziekte.
De jongen eet brood.
De jongen ging naar school.
Wees geen slechte jongen.
Je bent een goede jongen.
Ik ben niet zeker of het een jongen of een meisje is.
- Hoe heette die jongen nu weer?
- Hoe was de naam van de jongen ook alweer?
- Hoe heette die jongen ook alweer?
- Je bent een slimme jongen.
- Je bent een intelligente knaap.
Je bent een intelligente knaap.
Hij is groter dan alle andere jongens in zijn klas.
Ik ergerde mij aan de jongen, omdat hij lui was.
Ik vermoed dat die jongen die zo sterk op jou lijkt, je broer is.
Zwijg en luister, jongen!
Hij is groter dan alle andere jongens in zijn klas.
Waar is de jongen?
Wie is die jongen?
- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.
Tom zette zijn leven op het spel om de verdrinkende jongen te redden.
Hij is de grootste jongen.
De jongen vond het leuk om eieren naar mensen te gooien vanuit het raam van zijn flat.
De jongen begon te huilen.
- Ik ben een brave jongen.
- Ik ben een goede jongen.
Ze is verliefd op deze jongen.
Tom is een verlegen en eenzame jongen.