Examples of using "Носки" in a sentence and their dutch translations:
Doe je sokken uit.
Doe uw kousen uit a.u.b.
De sokken stinken.
Haar sokken zijn grijs.
- Waar heb je jouw sokken uitgedaan?
- Waar heeft u uw sokken uitgedaan?
Zijn sokken zijn grijs.
Ze trok sokken aan.
Zijn sokken zijn paars.
Doe uw kousen uit a.u.b.
Tom deed zijn sokken uit.
Tom doet zijn sokken aan.
Deze sokken passen niet bij elkaar.
Wiens sokken zijn dit?
Waar zijn mijn sokken?
Waar zijn jouw sokken?
Sami deed zijn sokken uit.
Maria deed haar sokken uit.
Tom kocht sokken.
- Je draagt jouw sokken binnenstebuiten.
- U draagt uw sokken binnenstebuiten.
- Jullie draagt jullie sokken binnenstebuiten.
Tom kon zijn sokken niet uitdoen.
Zijn mijn sokken al droog?
Ik moet mijn sokken uitdoen.
- Hij heeft zijn sokken binnenstebuiten aan.
- Hij had zijn sokken binnenstebuiten aan.
Ik was mijn sokken.
Zijn sokken zijn grijs.
Tom deed warme sokken aan.
Zij deed haar natte sokken uit.
Jouw sokken passen niet bij elkaar.
Deze vieze sokken stinken.
Hij deed zijn natte sokken uit.
Ik heb nieuwe sokken nodig.
Toms sokken zijn vies.
Mijn sokken zijn vies.
Mijn sokken zijn nat.
Mijn sokken ontbreken.
Doe deze sokken in de wasmachine.
Hij had zijn sokken binnenstebuiten aan.
Hij draagt sokken en schoenen.
Mijn sokken zijn nog steeds vochtig.
Tom deed zijn schoenen en sokken uit.
Tom deed zijn natte sokken uit.
Ik heb spiksplinternieuwe sokken.
Tom en Maria deden hun sokken uit.
Tom had zijn sokken binnenstebuiten aan.
Hebt ge schoenen en kousen?
- Heb je schoenen en sokken?
- Heeft u schoenen en sokken?
- Hebben jullie schoenen en sokken?
"Kan ik jouw sokken lenen?" "Nee."
Tom kon zijn sokken niet aandoen.
Ik heb sokken, maar ik heb geen schoenen.