Translation of "¿da" in Dutch

0.019 sec.

Examples of using "¿da" in a sentence and their dutch translations:

Da miedo.

Dat is beangstigend.

- Me da igual.
- A mí me da igual.
- A mí me da lo mismo.

Het kan me niet schelen.

Qué más da.

- Wat maakt het uit.
- Wat doet het ertoe.

Da la vuelta.

- Draai je om.
- Omdraaien.

¡Me da igual!

Ik geef er geen bal om!

Me da igual.

Mij om het even.

- Esa puerta da al jardín.
- Esta puerta da al jardín.

Die deur leidt naar de tuin.

- Me da lo mismo.
- Me da igual.
- No me importa.

Het maakt me niet uit.

- ¿Da trabajo? - Mucho trabajo.

Heb je er problemen mee? -Ja, veel.

Da vuelta la página.

Sla de pagina om.

Da un paso atrás.

Stap terug.

La experiencia da certeza.

Ervaring geeft zekerheid.

Da una mala impresión.

Hij maakt een slechte indruk.

La sombrilla da sombra.

De parasol geeft schaduw.

No me da tiempo.

De tijd ontbreekt me.

Me da algo de claustrofobia.

Dan word ik een beetje claustrofobisch.

¡El café te da energía!

Koffie geeft je energie!

Da un paseo cada día.

Maak elke dag een wandeling.

Mi habitación da al este.

Mijn kamer kijkt uit op het oosten.

La vaca nos da leche.

De koe geeft ons melk.

¿Qué hora da tu reloj?

Hoe laat is het op jouw horloge?

Da un paso al frente.

Stap naar voren.

¡Da vuelta a la izquierda!

Sla linksaf!

Mi reloj da la fecha.

Mijn horloge geeft de datum aan.

Genial. Nadie me da nada.

Geweldig. Niemand geeft me iets.

Tres al cubo da veintisiete.

Drie tot de derde macht is zevenentwintig.

Da la señal de ocupado.

Het geeft de bezettoon.

A mí me da igual.

- Mij is het gelijk.
- Mij om het even.
- Dat maakt mij niets uit.
- Dat kan mij niets schelen.

El reloj da las cuatro.

De klok slaat 4.

Sudoku. No se me da.

Sudoku; ben ik gewoon niet goed in.

Me da exactamente lo mismo.

Dat zal me een worst zijn.

Me da igual quién gane.

Het maakt mij niet uit wie er wint.

¿No te da miedo, Tom?

Ben je niet bang, Tom?

Ahora da un paso atrás.

Doe nu een stap naar achteren.

- Soy bueno esquiando.
- Se me da bien el esquí.
- Se me da bien esquiar.

Ik ben goed in skiën.

- A ella se le da bien imitarle.
- Ella es buena imitándolo.
- Se le da bien imitarlo.
- A ella se le da bien imitarlo.

Zij kan hem goed imiteren.

Pero también da algo que seguir.

Ze geeft je ook iets om te volgen.

¿Me da la cuenta, por favor?

Mag ik de rekening alstublieft?

El dinero no da la felicidad.

Geld maakt niet gelukkig.

- Me da igual.
- No me importa.

- Het maakt me niet uit.
- Ik vind het niet erg.

- Detente. Da cosquillas.
- Para. Hace cosquillas.

Stop. Dat kietelt.

¿No te da vergüenza hablar así?

- Zijt ge niet beschaamd, zo te spreken?
- Zijt ge niet beschaamd zo te spreken?

Un gato angustiado da extraños saltos.

Een kat in benauwdheid maakt rare sprongen.

Se me da mal el latín.

Ik ben niet goed in Latijn.

¿Me da una bolsa de papel?

- Mag ik een papieren tas?
- Zou ik een papieren zak mogen hebben?

- Da la vuelta.
- Date la vuelta.

Draai je om.

Da una oportunidad a la paz.

Geef de vrede een kans.

Da lo mejor, y tendrás éxito.

Doe je best en het zal je lukken.

Él le da carne al perro.

Hij geeft vlees aan de hond.

Si te da sueño, solo dime.

Als je slaperig wordt, dan moet je het zeggen hoor.

Este elástico da mucho de sí.

Dit elastiek heeft veel te bieden.

No me da la gana hacerlo.

Ik heb er geen zin in.

¿Me da una taza de café?

Geeft u me een kopje koffie, alstublieft?

Me da gusto verte de nuevo.

Ik ben blij je weer te zien.

Nuestra casa da a la playa.

Ons huis kijkt uit op het strand.

A mí me da lo mismo.

Mij om het even.

Eso no se me da bien.

Ik ben hier niet goed in.

A ella no solo se le da bien correr; también se le da bien cantar.

Ze is niet alleen goed in hardlopen; ze is ook goed in zingen.

- Mi cuarto da al este.
- Mi habitación da al este.
- Mi habitación está orientada al este.

Mijn kamer kijkt uit op het oosten.

Porque da lugar a cuestiones realmente importantes

omdat het enkele belangrijke kwesties naar voren brengt

Pero también nos da algo que seguir.

Ze geeft je ook iets om te volgen.

Pero luego se da algo totalmente diferente.

maar nu gebeurt er iets dramatisch anders.

Da empleo a 5,7 millones de personas

ze zorgt voor 5,7 miljoen banen

Le da su espada para jurar lealtad.

geeft hem zijn zwaard om trouw te zweren.

Tom da clases de psicología del deporte.

Tom geeft les in sportpsychologie.

¿Te da reparo preguntarle por el accidente?

- Durf je hem naar dat ongeval te vragen?
- Durf je hem vragen te stellen over dat ongeval?

Él le da todo lo que pide.

Hij geeft haar alles waar zij om vraagt.

Al niño le da miedo la oscuridad.

Het kind is bang in het donker.

- No tengo tiempo.
- No me da tiempo.

Ik heb geen tijd.

Me da igual si vienes o no.

Het kan me geen barst schelen, of je nu komt of niet.

- No me da tiempo.
- Me falta tiempo.

Mijn tijd raakt op.

Después de comer, siempre me da sueño.

Na het eten, ben ik altijd slaperig.

Julia da un beso a su hija.

Julia geeft een kus aan haar dochter.

Me da lo mismo qué suceda conmigo.

Mij is het allemaal gelijk, wat er met mij zal gebeuren.

- Me gusta leer.
- Me da placer leer.

Ik hou van lezen.

¿Cuánto se da de propina en España?

Hoeveel fooi geef je in Spanje?

Me da igual lo que él haga.

Het is mij gelijk wat hij doet.