Examples of using "Telefonum" in a sentence and their dutch translations:
Mijn telefoon trilt.
Waar is mijn telefoon?
Mijn telefoon doet het niet.
Mijn mobiele telefoon stond uit.
Mijn gsm werkt niet.
- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.
Mijn telefoon moet opgeladen worden.
- Mijn mobiele telefoon was gestolen.
- Mijn mobieltje was gestolen.
Ik heb een telefoon op mijn kamer.
Mijn mobiele telefoon viel op de vloer.
- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.
Ik was met mijn kinderen in de dierentuin en mijn telefoon bleef maar gaan.