1. Home
  2. Translation in context
  3. Dutch-Portuguese
  4. Hebben

Translation of "Hebben" in Portuguese

0.016 sec.

Examples of using "Hebben" in a sentence and their portuguese translations:

- Ze hebben afgezegd.
- Zij hebben afgezegd.
- Ze hebben geannuleerd.
- Zij hebben geannuleerd.

- Eles cancelaram.
- Elas cancelaram.
- Cancelaram.

- Wij hebben honger.
- We hebben honger.

Nós estamos com fome.

Honden hebben bazen. Katten hebben personeel.

Os cães têm donos. Os gatos têm empregados.

Ze hebben niet wat we nodig hebben.

Eles não têm o que nós precisamos.

- Ze hebben ons gered.
- Zij hebben ons gered.

- Eles nos salvaram.
- Elas nos salvaram.

De muren hebben oren, de deuren hebben ogen.

As paredes têm ouvidos, as portas têm olhos.

- Ze hebben alles verloren.
- Zij hebben alles verloren.

Eles perderam tudo.

- Ze hebben Tom uitgezet.
- Ze hebben Tom gedeporteerd.

Eles deportaram Tom.

- Ze hebben het druk.
- Zij hebben het druk.

- Eles estão ocupados.
- Elas estão ocupadas.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.

Temos dois filhos.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee zoons.

Temos duas crianças.

- We hebben gerechtigheid nodig.
- We hebben rechtvaardigheid nodig.

Precisamos de justiça.

- Ze hebben je nodig.
- Zij hebben je nodig.

- Eles precisam de você.
- Elas precisam de você.
- Precisam de você.

- Ze hebben een gezin.
- Ze hebben een familie.

Eles têm família.

- Wetenschappers hebben zwaartekrachtgolven waargenomen.
- Wetenschappers hebben zwaartekrachtgolven gedetecteerd.

Os cientistas detectaram ondas gravitacionais.

- Hebben ze het begrepen?
- Hebben jullie het begrepen?

Eles entenderam?

We hebben gekozen.

Está escolhido.

Velen hebben beweerd

Muitos disseram

Bevestiging te hebben .

na realidade.

Al hebben gehad.

discutimos.

Ze hebben tweelingdochters.

Eles têm filhas gêmeas.

Hebben jullie rijst?

Vocês têm arroz?

Ze hebben honger.

- Eles estão com fome.
- Elas estão com fome.

Hebben schildpadden tanden?

As tartarugas têm dentes?

Vogels hebben vleugels.

Pássaros têm asas.

Hebben jullie kwartjes?

Vocês têm vinte e cinco centavos de dólar?

Zij hebben water.

- Eles têm água.
- Elas têm água.

We hebben wijn.

- Temos vinho.
- Nós temos vinho.

Zij hebben wijn.

Eles têm vinho.

Hebben jullie açaisap?

Vocês têm suco de açaí?

We hebben gasten.

- Temos convidados.
- Nós temos convidados.

We hebben verloren.

- Perdemos.
- Nós perdemos.

Ze hebben gelogen.

Eles mentiram.

We hebben gewonnen!

- Vencemos!
- Nós vencemos!

We hebben haast.

- Nós estamos numa correria.
- Nós estamos com pressa.
- Estamos com pressa.

Rozen hebben doornen.

As rosas possuem espinhos.

We hebben huiswerk.

- Nós temos lição de casa.
- Nós temos trabalho de casa.
- Temos trabalho de casa.

Jullie hebben gewonnen.

- Você ganhou.
- Você venceu.
- Vocês venceram.

Ze hebben gedoken.

Eles mergulharam.

Koeien hebben uiers.

Vacas têm úberes.

Ze hebben explosieven.

Eles têm explosivos.

Zij hebben brood.

Eles têm pão.

Hebben jullie dorst?

Vocês estão com sede?

We hebben ontbeten.

- Tomamos o café da manhã.
- Tomamos o desjejum.

We hebben geluncht.

- Almoçamos.
- Nós almoçamos.

We hebben alles.

- Nós temos tudo.
- Nós já temos tudo.
- Temos tudo.

We hebben eten.

- Temos comida.
- Temos alimento.
- Nós temos comida.
- Nós temos alimento.

We hebben afbeeldingen.

- Nós temos fotos.
- Temos fotos.

We hebben tijd.

Temos tempo.

Hebben ze het?

- Eles têm?
- Eles o têm?
- Elas têm?
- Elas o têm?

We hebben gelijk.

- Nós estamos certos.
- Estamos certos.

Koeien hebben hoorns.

Vacas têm chifres.

Hebben jullie zussen?

Você tem irmãs?

Hebben jullie haast?

- Você está com pressa?
- Vocês estão com pressa?

Ze hebben gelijk.

- Eles estão certos.
- Eles têm razão.

We hebben rijst.

Nós temos arroz.

Vogels hebben snavels.

Os pássaros têm bicos.

Hebben jullie kinderen?

- Você tem filhos?
- Vocês têm filhos?

We hebben regels.

Temos regras.

Hebben ze shampoo?

Vocês têm xampu?

Hebben jullie honger?

Vocês estão com fome?

- Kinderen hebben liefde nodig.
- Kinderen hebben behoefte aan liefde.

As crianças precisam de amor.

- De afwezigen hebben altijd ongelijk.
- Afwezigen hebben altijd ongelijk.

Os ausentes estão sempre errados.

- We hebben regels nodig!
- We hebben nood aan regels!

Precisamos de regras!

- We hebben elkaar gisteren gesproken.
- We hebben gisteren gesproken.

Conversamos ontem.

- Hebben we nog bier?
- Hebben we nog bier over?

Nós temos mais cerveja?

- Wij hebben uw hulp nodig.
- We hebben jouw hulp nodig.
- We hebben jullie hulp nodig.

- Precisamos de sua ajuda.
- Precisamos da sua ajuda.

Ze hebben geen moordneigingen zoals mensen en chimpansees die hebben.

Eles não parecem ter um interruptor para matar como os humanos e chimpanzés.

We hebben geen economisch probleem. We hebben hier 'n probleem.

Já não temos um problema económico. Temos um problema aqui.

- Waarom hebben koalaberen geen navel?
- Waarom hebben koala's geen navel?

Por que os coalas não têm umbigo?