1. Home
  2. Translation in context
  3. Dutch-Portuguese
  4. Huur

Translation of "Huur" in Portuguese

0.005 sec.

Examples of using "Huur" in a sentence and their portuguese translations:

Kamer te huur.

Aluga-se quarto.

Mijn huur is omhooggegaan.

O meu aluguel subiu.

Ze kunnen je huur verhogen.

Podem aumentar o seu aluguel.

Ik moet de huur betalen.

Eu preciso pagar o aluguel.

Heeft Tom de huur betaald?

O Tom pagou o aluguel?

Hoe gaan we de huur betalen?

Como vamos pagar o aluguel?

Hoeveel huur betaal je voor het appartement?

Quanto você paga pelo aluguel do apartamento?

Je zou je huur op voorhand moeten betalen.

Você tem que pagar seu aluguel adiantado.

Je bent een maand achter met je huur.

O seu aluguel está um mês atrasado.

Jullie hebben de huur voor deze maand nog niet betaald.

- Você ainda não pagou o aluguel deste mês.
- Vocês ainda não pagaram o aluguel deste mês.

Zij stemde ermee in om de helft van de huur te betalen.

Ela concordou em pagar metade do aluguel.