Translation of "Wrote" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Wrote" in a sentence and their dutch translations:

- Who wrote that?
- Who wrote this?

Wie heeft dat geschreven?

You wrote.

Je schreef.

I wrote.

Ik schreef.

- Who wrote this book?
- Who wrote that book?

- Wie heeft dit boek geschreven?
- Wie schreef dit boek?

- He wrote a letter.
- He wrote one letter.

- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.

- Who wrote this letter?
- Who wrote that letter?

Wie heeft deze brief geschreven?

Who wrote Hamlet?

Wie heeft Hamlet geschreven?

I wrote that.

Ik schreef dat.

- He wrote a letter yesterday.
- Yesterday, he wrote a letter.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

As Leo Tolstoy wrote,

Zoals Leo Tolstoj schreef:

Who wrote this book?

- Wie heeft dit boek geschreven?
- Wie schreef dit boek?

Who wrote the letter?

Wie heeft de brief geschreven?

Who wrote a letter?

Wie heeft een brief geschreven?

Who wrote this letter?

Wie heeft deze brief geschreven?

Who wrote the Bible?

Wie heeft de Bijbel geschreven?

I wrote a letter.

Ik heb een brief geschreven.

Tom wrote that book.

Tom heeft dat boek geschreven.

He wrote a letter.

- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.

She wrote one letter.

Zij schreef één brief.

You wrote this book?

Hebt gij dit boek geschreven?

Tom wrote two books.

- Tom heeft twee boeken geschreven.
- Tom schreef twee boeken.

I wrote it down.

Ik heb het genoteerd.

Emily wrote the sentence.

- Emily schreef de zin.
- Emily heeft de zin geschreven.

Emily wrote a letter.

Emily schreef een brief.

She wrote a letter.

Zij heeft een brief geschreven.

I wrote to Tom.

Ik heb Tom geschreven.

Who wrote this sentence?

- Wie schreef deze zin?
- Wie heeft deze zin geschreven?

He wrote one letter.

Hij heeft een brief geschreven.

Tom wrote a book.

Tom schreef een boek.

I wrote a book.

Ik schreef een boek.

I wrote some postcards.

Ik heb wat ansichtkaarten geschreven.

Tom wrote in ink.

Tom schreef met inkt.

He wrote a book.

Hij heeft een boek geschreven.

I wrote to you.

- Ik heb je geschreven.
- Ik heb u geschreven.

- Tom wrote a letter to Santa.
- Tom wrote Santa a letter.

Tom schreef een brief aan de kerstman.

- I wrote Tom a letter.
- I wrote a letter to Tom.

- Ik schreef Tom een ​​brief.
- Ik schreef een brief aan Tom.

- Tom wrote a letter to Mary.
- Tom wrote Mary a letter.

Tom schreef Maria een brief.

- Who wrote these two letters?
- Who was it who wrote these two letters?
- Who wrote the two letters?

Wie schreef deze twee brieven?

- He wrote a book on china.
- He wrote a book on porcelain.

Hij heeft een boek geschreven over porselein.

- He wrote a book on China.
- He wrote a book about China.

- Hij heeft een boek geschreven over China.
- Hij heeft een boek over China geschreven.

Fabre wrote books about insects.

Fabre schreef boeken over insecten.

She wrote me back soon.

Ze schreef me snel terug.

I wrote a thousand sentences!

- Ik schreef duizend zinnen!
- Ik heb duizend zinnen geschreven!

He neither wrote nor telephoned.

- Hij schreef noch telefoneerde.
- Hij heeft niet geschreven noch gebeld.
- Hij heeft niet geschreven en ook niet gebeld.

He wrote a letter yesterday.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

Maria wrote me a letter.

Maria schreef me een brief.

Jane wrote the letter herself.

Jane heeft de brief zelf geschreven.

Who wrote these two letters?

- Wie schreef deze twee brieven?
- Wie heeft die twee brieven geschreven?

She wrote a new book.

Ze heeft een nieuw boek geschreven.

I wrote Tom a letter.

- Ik heb Tom geschreven.
- Ik schreef Tom een ​​brief.

Who wrote that brilliant article?

Wie heeft dat briljante artikel geschreven?

Yesterday, he wrote a letter.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

She wrote to a friend.

Zij schreef aan een vriendin.