1. Home
  2. Translation in context
  3. French-Dutch
  4. Chaussures

Translation of "Chaussures" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Chaussures" in a sentence and their dutch translations:

- Enlève tes chaussures.
- Enlevez vos chaussures.
- Retire tes chaussures.

Doe uw schoenen uit.

- Mes chaussures grincent.
- Mes chaussures couinent.

Mijn schoenen piepen.

- Garde tes chaussures.
- Gardez vos chaussures.

- Houd je schoenen aan.
- Hou je schoenen aan.

- Aérez ces chaussures !
- Aère ces chaussures !

Lucht die schoenen!

- Enlève tes chaussures.
- Enlève tes souliers.
- Enlevez vos chaussures.
- Ôte tes chaussures.

- Doe uw schoenen uit.
- Doe je schoenen uit.

- Ils vendent des chaussures.
- Elles vendent des chaussures.

Ze verkopen schoenen.

Aère ces chaussures !

Lucht die schoenen!

- Quelles chaussures vas-tu mettre ?
- Quelles chaussures allez-vous mettre ?

Welke schoenen trek je aan?

- Enlève tes chaussures, s'il te plaît.
- Veuillez retirer vos chaussures.

Doe uw schoenen uit, alstublieft.

Mes chaussures sont usées.

Mijn schoenen zijn versleten.

Ses chaussures sont marron.

Zijn schoenen zijn bruin.

J'ai trouvé mes chaussures.

Ik heb mijn schoenen gevonden.

Veuillez retirer vos chaussures.

Doe uw schoenen uit, alstublieft.

Tes chaussures sont délacées.

- Je veter zitten los.
- Uw veters zitten los.

Nous vendons des chaussures.

Wij verkopen schoenen.

Tu aimes ces chaussures.

Je houdt van deze schoenen.

Je porte des chaussures.

Ik draag schoenen.

Tes chaussures sont ici.

Je schoenen zijn hier.

- J'aime vos souliers.
- J'aime tes souliers.
- J'aime vos chaussures.
- J'aime tes chaussures.

Ik hou van jullie schoenen.

- Tu as besoin de nouvelles chaussures.
- Vous avez besoin de nouvelles chaussures.

Jullie hebben nieuwe schoenen nodig.

- Ils ont besoin de nouvelles chaussures.
- Elles ont besoin de nouvelles chaussures.

Ze hebben nieuwe schoenen nodig.

- Est-ce que tes chaussures sont neuves ?
- Tes chaussures sont-elles neuves ?

Zijn je schoenen nieuw?

- Attache tes chaussures.
- Attache tes lacets.
- Noue tes lacets.
- Noue tes chaussures.

- Bind je schoenen vast.
- Bind uw schoenen vast.
- Bind je schoenen.
- Bind uw schoenen.

Elle portait des chaussures blanches.

Ze had witte schoenen aan.

Ces chaussures sont trop petites.

Deze schoenen zijn te klein.

Je n'enlève pas leurs chaussures.

Ik trek hun schoenen niet uit.

Je voulais des chaussures rouges.

Ik wilde rode schoenen.

Tom a de nouvelles chaussures.

Tom draagt nieuwe schoenen.

Quelles chaussures vas-tu mettre ?

Welke schoenen trek je aan?

Tes chaussures me plaisent beaucoup.

Ik vind je schoenen erg leuk.

Ces chaussures appartiennent à Tom.

Deze schoenen zijn van Tom.

Tes chaussures sont-elles neuves ?

Zijn je schoenen nieuw?

Il a mis ses chaussures.

- Hij trok zijn schoenen aan.
- Hij deed zijn schoenen aan.

- Nous sommes habitués à porter des chaussures.
- Nous sommes habituées à porter des chaussures.

We zijn het gewend om schoenen te dragen.

Cire tes chaussures avant de sortir.

Poets je schoenen vooraleer weg te gaan.

Enlève tes chaussures, s'il te plaît.

Doe uw schoenen uit, alstublieft.

Il dirige un magasin de chaussures.

- Hij runt een schoenenwinkel.
- Hij heeft een schoenenwinkel.

Mes nouvelles chaussures sont en cuir.

Mijn nieuwe schoenen zijn gemaakt van leer.

Vendez-vous des chaussures de sport ?

Verkoopt u sportschoenen?

Je suis fière de mes chaussures.

Ik ben trots op mijn schoenen.

Tom a besoin de nouvelles chaussures.

Tom heeft nieuwe schoenen nodig.

Elles ont besoin de nouvelles chaussures.

Ze hebben nieuwe schoenen nodig.

Elles sont à Tom, ces chaussures ?

Zijn deze schoenen van Tom?

Les chaussures sont faites en cuir.

De schoenen zijn van leer.

Ces chaussures ne me vont plus.

Deze schoenen passen me niet meer.

De quelle taille sont ces chaussures ?

Welke maat zijn deze schoenen?

- Enlève tes chaussures.
- Enlève tes souliers.

- Doe uw schoenen uit.
- Doe je schoenen uit.

Tom porte les chaussures de John.

Tom draagt de schoenen van John.

Ces chaussures ne me vont pas.

Deze schoenen passen niet.

Dois-je ôter mes chaussures, ici ?

Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?

J'ai acheté une paire de chaussures.

Ik heb een paar schoenen gekocht.

Où avez-vous acheté ces chaussures ?

- Waar hebt ge die schoenen gekocht?
- Waar heeft u deze schoenen gekocht?

Vous avez besoin de nouvelles chaussures.

Jullie hebben nieuwe schoenen nodig.

Il a besoin de nouvelles chaussures.

Hij heeft nieuwe schoenen nodig.

- Je n'aime pas porter des chaussures sans chaussettes.
- Je n'aime pas porter de chaussures sans chaussettes.

Ik hou er niet van schoenen zonder sokken te dragen.

- À qui sont ces chaussures ?
- À qui sont ces chaussures ?
- Ce sont les chaussures de qui ?

Wiens schoenen zijn dit?

Je veux acheter des chaussures de ski.

Ik wil skischoenen kopen.

Je jetai les chaussures par la fenêtre.

Ik gooide de schoenen uit het raam.

As-tu des chaussures et des chaussettes ?

Hebt ge schoenen en kousen?

Elle leur demanda de retirer leurs chaussures.

Ze vroeg hen om hun schoenen uit te trekken.

On doit retirer ses chaussures à l'entrée.

- Bij de ingang moet het schoeisel uitgedaan worden.
- Bij de ingang moeten de schoenen worden uitgetrokken.

Le joueur de foot lace ses chaussures.

De voetballer strikt de veters van zijn voetbalschoenen.

Il a acheté une paire de chaussures.

Hij kocht een paar schoenen.

Je me suis fait nettoyer les chaussures.

Ik liet mijn schoenen poetsen.

Avez-vous ces chaussures dans ma taille ?

- Heb je deze schoenen in mijn maat?
- Heeft u deze schoenen in mijn maat?
- Hebben jullie deze schoenen in mijn maat?