Examples of using "Fliege" in a sentence and their dutch translations:
Deze vlieg boft.
Ik ga met het vliegtuig naar Amerika.
Ik vlieg morgen naar Hanoi.
- Melanie heeft per ongeluk een vlieg gedood.
- Melanie heeft zonder opzet een vlieg gedood.
Ik vlieg over de Zwitserse Alpen.
De vlieg ontvangt een nectar-geschenk.
Hoeveel eieren legt een vlieg?
Ik ga liever met het vliegtuig.
De volgende week vlieg ik naar Chicago.
Er is een grote vlieg in de kamer.
- Melanie heeft per ongeluk een vlieg gedood.
- Melanie heeft zonder opzet een vlieg gedood.
De vlieg zit op de appel.
Ik zag een vlieg op het plafond.
Ik heb een vlieg gezien op het plafond.
Ga toch weg!
Ik vlieg over de spectaculaire Zwitserse Alpen.
Tom droeg een rooskleurig vlinderdasje met blauwe bloempjes.
Dit is de eerste keer dat ik vlieg.
Ik zag een vlieg op het plafond.
Wie vliegt met de meeste ervaring, een vlieg of een piloot?
"Leid me niet in bekoring!" zei de kikker tot de vlieg.
„Juffrouw, wat doet die vlieg in mijn soep?” – „Het lijkt wel op rugslag, mijnheer!”
Ik zal aanstaande zondagochtend naar Amsterdam vliegen.
Gebruik nooit een kanon om een vlieg te doden.
- Rot op.
- Wegwezen.
- Donder op.
- Hoepel op.
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Rot toch op!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Rot op.
- Donder op.
- Ga toch weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Wegwezen!
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Lazer op!
- Rot op.
- Maak dat je wegkomt!
- Donder op.
- Loop weg!
- Maak dat jullie wegkomen.
- Maak dat u wegkomt!
- Ga weg hier.