Translation of "Jadłeś" in Dutch

0.028 sec.

Examples of using "Jadłeś" in a sentence and their dutch translations:

- Jadłeś już obiad?
- Jadłeś już lunch?

- Heb je al geluncht?
- Hebt ge al gegeten deze middag?

Jadłeś śniadanie?

- Heb je ontbeten?
- Hebben jullie ontbeten?
- Heeft u ontbeten?

Jadłeś już?

Heb je gegeten?

Jadłeś ciasto bananowe?

Heb je een bananentaart gegeten?

- Jadłeś obiad?
- Jadłaś obiad?

Heb je lunch gehad?

Co jadłeś wczoraj wieczorem?

Wat heb je gisteravond gegeten?

Jadłeś kiedyś ciasto bananowe?

- Heb je al eens bananentaart gegeten?
- Heb je ooit bananentaart gegeten?

Jeszcze nie jadłeś obiadu?

Heb je nog geen middageten gegeten?

Czy kiedykolwiek jadłeś surową rybę?

- Heeft u ooit rauwe vis gegeten?
- Hebt u ooit rauwe vis gegeten?

Kiedy ostatni raz jadłeś krewetki?

Wanneer heb je voor het laatst garnalen gegeten?