Translation of "Mittel" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Mittel" in a sentence and their dutch translations:

Der Zweck heiligt die Mittel.

Het doel heiligt de middelen.

Ich gab Tom ein beruhigendes Mittel.

- Ik gaf Tom een kalmerend middel.
- Ik gaf Tom een kalmeringsmiddel.
- Ik gaf Tom een sedatief.

Dieses Mittel selbst ist kein Gift.

Dit middel is op zich geen vergif.

Sprache ist ein Mittel zur Verständigung.

Taal is een communicatiemiddel.

In der Kunst heiligt der Zweck die Mittel nicht: aber heilige Mittel können hier den Zweck heiligen.

In de kunst heiligt het doel niet de middelen: maar heilige middelen kunnen hier het doel heiligen.

Die englische Sprache ist ein Mittel der Kommunikation.

De Engelse taal is een communicatiemiddel.

„Ich habe Bauchschmerzen.“ – „Ich weiß ein gutes Mittel: ein Gläschen Schnaps.“

"Ik heb buikpijn." -"Ik weet een middel, dat is het water des levens."

Wir brauchten die wirtschaftlichen Mittel für unseren Kampf, wir mussten Verbrechen begehen.

Om de economische middelen... ...voor onze strijd te krijgen, moesten we misdaden plegen.

- Sprache ist ein Hilfsmittel zur Verständigung.
- Sprache ist ein Mittel zur Verständigung.

Taal is een hulpmiddel voor communicatie.

Wenn nur noch der Tod bleibt, ist das letzte Mittel das Betteln um Nahrung.

Wanneer alleen maar de dood overblijft, is de laatste toevlucht om voor voedsel te bedelen.

Französisch zu sprechen ist ein sicheres Mittel, um die Wahlen in den USA zu verlieren.

Frans praten is een zeker middel om de verkiezingen in de VS te verliezen.

- Kahlköpfigkeit kann man nicht kurieren.
- Gegen Glatzen gibt es kein Mittel.
- Kahlköpfigkeit lässt sich nicht heilen.

Er is geen remedie voor kaalheid.

- Mancherorts werden Schokolade und Paprika als Aphrodisiakum betrachtet.
- Mancherorts werden Schokolade und Paprika als Mittel zur Steigerung des Geschlechtstriebes betrachtet.

Op sommige plaatsen worden chocolade en paprika beschouwd als afrodisiaca.

- Eine Hand hat fünf Finger: den Daumen, den Zeigefinger, den Mittelfinger, den Ringfinger und den kleinen Finger.
- Die Hand hat fünf Finger: den Daumen, den Zeigefinger, den Mittelfinger, den Ringfinger und den kleinen Finger.
- Die Hand hat fünf Finger: Daumen, Zeige-, Mittel-, Ring- und kleinen Finger.

De hand heeft vijf vingers: duim, wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pink.