Examples of using "Nagel" in a sentence and their dutch translations:
De spijker scheurde zijn jas.
Mijn nagel is gebroken.
- De nagel ging door de muur.
- De spijker ging door de muur.
Ik heb een gebroken nagel.
- De nagel ging door de muur.
- De spijker ging door de muur.
Zij brak een nagel.
De nagel ging door de muur.
Je hebt de spijker op zijn kop geslagen!
Je slaat de spijker op z'n kop.
Je slaat de spijker op z'n kop.
Voor iemand die alleen een hamer in z'n gereedschapskist heeft, ziet elk probleem eruit als een spijker.
Voor iemand die alleen een hamer in z'n gereedschapskist heeft, ziet elk probleem eruit als een spijker.
- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.
- Ge hebt helemaal gelijk.
- Je slaat de spijker op z'n kop.